Pauline Meurs: Als de geheimen verdwijnen

20-04-2017

 

Het wetsvoorstel Wijziging van de Gezondheidswet en de Jeugdwet is eind vorig jaar zonder enig rumoer aangenomen. Deze wet creëert een wettelijke grondslag én een verplichting tot het actief openbaar maken van toezichtgegevens en sanctiebesluiten door (onder andere) de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ). De mogelijkheid tot openbaarmaking was er al op grond van de Wet Openbaarheid van Bestuur , maar dan wel na belangenafweging. Die belangenafweging vindt onder de nieuwe regelgeving niet plaats. Er wordt nu een verplichting opgelegd bepaalde informatie openbaar te maken, ook zonder dat daarom wordt gevraagd. Nadere bestudering van de Memorie van Toelichting én van de vele uitspraken van minister Schippers maken duidelijk dat de onderliggende veronderstelling is dat door openbaarmaking van deze gegevens, instellingen en beroepsbeoefenaren de dienstverlening zullen verbeteren. 

 

Het is onbegrijpelijk dat er zo weinig debat is geweest over deze wijziging. Is iedereen murw geslagen? Of is openbaarheid ook  zo’n ‘zondagsconcept’ geworden waar je alleen maar voor kunt zijn? Er is alle reden om over de vanzelfsprekendheid van openbaarheid een flink debat te voeren en wel om drie redenen. Ten eerste is volstrekt onduidelijk wat precies openbaar moet worden gemaakt. Die informatie komt later via een AmvB. Maar in ieder geval missers en calamiteiten. De huidige definitie van een calamiteit is voor velerlei interpretatie vatbaar en daardoor volstrekt onwerkbaar. . Geen wonder dat er veel gemeld wordt, het zekere voor het onzeker nemen is het adagium.  Ten tweede is er de vooronderstelling dat openbaarmaking van wat elders fout is gegaan, aanzet tot leren. Die vooronderstelling is nergens – hooguit op drijfzand - gebaseerd. Het verplicht openbaar maken zal leiden tot meer risico-avers gedrag en juist minder leren. Innovaties en gemotiveerd afwijken van de richtlijnen en protocollen op basis van professionele ervaring worden eerder uitzondering dan regel. De derde reden betreft het gebruik van openheid en openbaarheid. Beide begrippen worden in één adem genoemd alsof het synoniemen zijn, quod non. Openheid is een attitude, openbaarheid is een procedure die nu wettelijk is verankerd. Het is een groot misverstand om te denken dat openheid en openbaarheid samengaan of elkaar versterken. Het tegendeel is het geval. Juist omdat openbaarheid in een juridisch kader is gebracht, de afweging is verdwenen, en er sancties zijn bij het niet tijdig melden, wordt een open houding ontraden. Het kan immers negatief uitpakken. Het is alom bekend dat beroepsbeoefenaren meer onderlinge openheid betrachten, als hun ervaringen niet openbaar worden gemaakt maar in de beslotenheid worden uitgewisseld en tot op de millimeter worden geanalyseerd. Dan wordt er echt geleerd. 

 

Het is meer dan ooit nodig het belang van beslotenheid te koesteren. De socioloog Simmel heeft in 1906 reeds betoogd dat mensen niet volledig kenbaar voor de ander kunnen zijn en dat geheimen een noodzakelijke voorwaarde zijn voor het samenleven. Isaiah Berlin maakt een onderscheid tussen positieve en negatieve vrijheid. Beide zijn nodig. Positieve vrijheid: het recht om je te uiten. Negatieve vrijheid: de afbakening van een ruimte waar je vrij bent te doen wat je wilt, zonder inmenging van buitenaf dus. Het is de vrijheid om informatie af te schermen. De ongebreidelde behoefte aan openbaarheid is een aantasting van deze vrijheid.   

 

Dit blog verscheen eerder in Zorgvisie magazine, maart 2017

Terug