Verhitte debatten, een brandende politieauto: overal vlamt polarisatie op. Je mening uitspreken voelt riskant, als olie op het vuur, zwijgen lijkt veiliger. Maar hoe ontstaat er dan nog dialoog? Tijdens een conferentie werd ik geconfronteerd met het ongemak van het niet-uitgesprokene.
Deze zomer was ik op een wetenschappelijke conferentie in het buitenland en ontmoette daar twee Israëlische wetenschappers. Waar we niet over spraken lag levensgroot tussen ons in. Het was er het moment niet naar, zo vlak voor de presentatie van hun onderzoek in het panel dat ik voorzat. Het panel ging over sterk leiderschap dat zorgorganisaties transformeert. Ik vond het op zijn zachtst gezegd ingewikkeld om naar een presentatie over de Israëlische gezondheidszorg te luisteren, terwijl de hele zorg infrastructuur in Gaza kapot is gemaakt.
Na de sessie hoopte ik de Israëlische collega’s nog te ontmoeten. Dat lukte helaas niet. Uiteindelijk zijn we via de mail schoorvoetend tot een dialoog gekomen over hoe het is om arts te zijn in Israël, te midden van een getraumatiseerd volk, dat vanuit angst om zich heen slaat en enorme schade aanricht. Het werd een rijke ervaring. Ik moest hierbij denken aan Erasmus, die ons leert dat als je je inleeft in het perspectief (de dwaasheden) van een ander, je ook je eigen perspectief (dwaasheden) beter leert kennen. Dat was inderdaad het geval.
Mijn twijfels over of en hoe ik dit gesprek aan kon gaan, deelde ik met anderen (organisatoren en medebezoekers van de conferentie, collega wetenschappers, vrienden). Het leidde tot diverse reacties. De meesten waren echter vermijdend en sussend. Alsof ik iets oneerbaars of gevaarlijks voorstelde, door met hen in gesprek te willen gaan. Ook angst voor moralisatie, viel mij op. Alsof delen wat mij aan het hart gaat, gelijk staat aan een ander (die er anders tegenaan kijkt) veroordelen. Alsof je uitspreken vanzelf betekent dat je uitgepraat bent met elkaar. Alsof het bijna onmogelijk is om een mening te hebben én een andere mening te verdragen, laat staan er nieuwsgierig naar te zijn. Ik vroeg mij af: kan het zijn dat veel mensen inmiddels zo bang zijn voor polarisatie, dat zij zich bijvoorbaat niet meer uitspreken? Behalve onder gelijkgestemden? Het stemde mij mismoedig.
Gelukkig was daar opnieuw Erasmus. In het kader van ons jubileumjaar hadden wij hoogleraar Filosofie in Nederland Ronald van Raak uitgenodigd voor een literaire avond met zorgbestuurders. Allen hadden Lof der Zotheid gelezen. Die avond spraken we ook over vrijheid. Vrijheid en tolerantie zijn thema’s die Erasmus zeer bezighielden. Erasmus stelde dat vrijheid is ‘dat doen wat voor jou noodzakelijk is’. Het gesprek aangaan met mijn Israëlische collega’s, legde ik die avond voor mijzelf uit, was voor mij noodzakelijk. En tolerantie? Tolerantie, volgens Erasmus, is ‘de plicht om je te verdiepen in een ander, omdat alleen dat vrijheid geeft’. Tolerant ben je immers niet naar zij die denken als jij, maar naar andersdenkenden. De slotsom van de avond was: “je bent een mens die samen met andere mensen probeert te zorgen voor weer andere mensen. Dat is ingewikkeld, emotioneel en soms chaotisch, en dat is oké”. Gesterkt keerde ik die avond weer naar huis.
Deze column van Wilma van der Scheer verscheen in de september uitgave van ons online magazine Podium.

